Hoe blij moet je zijn met een stempel?
Ik ben vader van twee prachtige kinderen. Ze zijn nog heel jong en doen het op school goed. Ze zijn bezig met de tafel van 4, met leren lezen en schrijven en leren omgaan met anderen en teleurstellingen en zo. Ze leren basale vaardigheden. Als je mijn kinderen vraagt wat ze willen worden, hebben ze daar nog niet echt een idee van. Ze noemen wel beroepen zoals kapster en zwemmeester, maar waarom ze dan zouden moeten werken in zo’n beroep en wat de consequenties van de keuze van een beroep of opleiding zijn, weten ze gelukkig nog niet. Wat ze willen worden kan nog heel vaak wisselen, en zo hoort het ook op deze leeftijd.
Ondanks dat op deze leeftijd het ontdekken van interesses en het vormen van een eigen persoonlijkheid centraal staat, worden mijn kinderen in toenemende mate beoordeeld aan de hand van de meetlat van de samenleving. Wij (de samenleving) vinden van allerlei dingen goed (goed kunnen rekenen of lezen bijvoorbeeld), maar we vinden vooral ook heel veel dingen fout (niet goed kunnen rekenen of lezen). Kinderen die buiten de bandbreedte van ons referentiekader vallen, krijgen extra hulp. Als het een beetje tegenzit krijgen ze een diagnose. De samenleving heeft bepaald dat een kind op niveau X hoort te zitten op leeftijd Y en als dat plaatje niet klopt, komen we in actie. We gaan met alle mogelijke middelen (diagnoses, extra hulp, diepgaande gesprekken met de ouders, maatschappelijk werk, medicatie) het kind proberen in de vastgestelde bandbreedte te persen. Lukt dit, ondanks alle maatregelen, niet of niet voldoende, dan hebben we te maken met een kind dat problematisch (leer)gedrag vertoont. Houdt dit gedurende de hele schoolperiode aan, dan rest daarna het speciaal onderwijs of het praktijkonderwijs of een bij voorbaat mislukte onderwijscarrière in het reguliere onderwijs.
Het doel, het kind binnen een bandbreedte persen die door de samenleving bedacht is, is niet gehaald en het kind wordt van kind een probleem. Uiteindelijk wordt het van overheidswege aangemeld voor een “indicatie Banenafspraak”. De enige manier waarop het kind namelijk nog goed terecht kan komen, is als er een werkgever gevonden wordt die het kind (inmiddels bijna volwassen), tegen een gereduceerd uurloon een “kans” wil geven. Een gereduceerd uurloon, want het inmiddels volwassen kind past natuurlijk ook niet in de bandbreedte waarbinnen wij graag zien dat onze medewerkers functioneren. Het volwassen kind komt in een “doelgroepenregister” en de overheid heeft bepaald dat voor de arbeid die dit kind gaat verrichten, een minderwaardig tarief mag worden betaald. Het kind heeft immers sinds de lagere school blijk gegeven van probleemgedrag en dat is door alle leraren, psychologen, testdeskundigen, maatschappelijk werkers, arbeidsdeskundigen en nog meer kundigen keer op keer bevestigd. Het kind is zo vaak bevestigd in het feit dat binnen de bandbreedte vallen goed is, en erbuiten dikke foei, dat het kind inmiddels de hoop heeft opgegeven dat de maatschappij het kind steunt en ziet voor wie het kind wel is.
Het kind laat zich nog een aantal keren zwaar gesubsidieerd misbruiken door werkgevers, om vervolgens zelf de brui eraan te geven. Vervolgens wordt het kind door de instanties gestraft voor zijn wangedrag met financiële sancties en mag het in ruil voor zijn uitkering dit keer een geheel onbetaalde tegenprestatie leveren. Daar heeft het zwaar gedesillusioneerde kind geen zin in en er volgen nieuwe sancties, gevolgd door financiële problemen, gezondheidsproblemen, sociale problemen en zo worstelt het kind zich door het leven. Hoewel bovenstaande gechargeerd mag lijken, is het zeker geen ondenkbeeldig scenario. Vanaf zeer jong leeftijd gaan wij kijken of het kind wel in de door de maatschappij bedachte bandbreedte valt. Wij kijken echter niet daar de individuele ontwikkellijn die elk kind heeft. Het ene kind is op 6-jarige leeftijd geïnteresseerd in rekenen en zal op de cito-toets dus goed scoren, het andere kind is op die leeftijd alleen nog geïnteresseerd in spelen en zal op de cito-toets slecht scoren en als een probleem worden gezien en vanaf dat moment constant bevestigd worden in de zogenaamde achterstand die het heeft. Wie garandeert dat als wij het kind zien voor wat het IS, en niet voor wat wij willen dat het is, het kind op een later tijdstip niet toch de gevraagde prestaties zal boeken? We zullen het nooit weten, want we hebben dat kind al op zeer jonge leeftijd bevestigd in het beeld dat het nooit echt zal kunnen meedoen in de maatschappij. Als het kind vervolgens eindelijk door zijn vernederende schoolcarrière is gekomen, rest hem op zijn best opname in het eerdergenoemde doelgroepenregister (“officieel, van overheidswege het niet waard om een volledig loon te betalen”). Als vader zou ik niet direct denken “joepie, nu krijgt ie een baan”, maar zou ik denken: “wie slaat hier nu waar de plank precies mis?” een ding weet ik wel: het kind heeft hier part noch deel aan, en of we de samenleving hier werkelijk mee vooruit helpen, is maar zeer de vraag. Laten we als samenleving de kramp over wat iemand zou moeten kunnen, eens veranderen door de open kijk op wie iemand eigenlijk is. Ik denk dat we pareltjes kunnen vinden als we buiten de bandbreedtes durven te kijken.